'Je kon het niet uit je hoofd zetten, zei je.'
'Ik heb niets gezien. Dus fantaseer ik het.'
'Dat vind ik zo interessant,' zei ik. 'Als je niets hebt gezien, waarom heb je je dan bij de politie gemeld?'
'Omdat ik in de buurt was. Omdat de politie het vroeg.'
'Gaat het goed met je, Michael? Praat je met iemand?'
'Een dokter, bedoel je?'
'Ja.'
'Waarvoor?'
'Soms helpt het om erover te praten.'
'Ik heb er wel over gepraat.'
'Met wie? Met een vriend? En?'
Hij haalde zijn schouders op. 'We hebben gepraat.'
Er viel weer een stilte. 'Je bent in deze zaak geïnteresseerd. Wil je er iets over weten?'
Zijn blik veranderde. Ontwijkend? 'Het interesseert me wat de politie doet. Ik wil weten hoe het gaat. Ik vind het een vreemd gevoel, dat ik er was en niets weet.'
'Als je het niet uit je hoofd kan krijgen, wat zie je dan?'
Hij dacht even na. 'Een flits, alsof je het licht snel aan- en uitdoet. Ik zie de vrouw.'
'Welke vrouw?'
'Gewoon, een vrouw. Ik zie haar op het jaagpad. Er sluipt iemand achter haar aan, hij grijpt haar beet, hij snijdt haar keel door. Ik zie het allemaal in een flits. Telkens en telkens weer.'
'En wat voel je dan?'
Hij schudde met zijn lichaam, huiverde bijna. 'Weet ik niet. Niks. Ik raak het gewoon niet kwijt. Het is er altijd. Ik wilde alleen maar helpen.' Zijn stem klonk klagerig en hoog, als een klein jongetje.
Ik moest weer aan zijn levensverhaal denken, dat ik gisteren in de dossiers had gelezen, toen ik naar het bureau was gegaan om met Furth te praten. Op zijn achtste was hij door de kinderbescherming uit huis gehaald, omdat hij verwaarloosd werd door zijn alcoholische moeder en geslagen door zijn stiefvader. Op zijn zestiende was hij twintig weeshuizen en tien pleegouders verder. Een geschiedenis van bedplassen, weglopen, gepest worden op school, daarna zelf de pester. Hij had een kat gemarteld in een van zijn pleeggezinnen en in een ander had hij zijn beddengoed in brand gestoken. Op zijn dertiende was hij naar een speciale afdeling voor gestoorde kinderen overgebracht, waar zijn agressieve gedrag was toegenomen. Toen hij eenmaal op zichzelf was en in een groezelig pension woonde, over straat zwierf met zijn schele oog en meisjes in het park bespiedde, moest het wel een keer misgaan.
'Niemand luistert,' zei hij zeurderig. 'Dat is het probleem. Niemand luistert 's een keer. Als je iets zegt, horen ze je niet omdat ze je gewoon een stuk schorem vinden, of zoiets. Dat roepen ze tegen je. Ze horen niet wat je zegt. Daarom ga ik vissen, omdat ik daar niemand hoef tegen te komen. Ik kan er de hele dag zitten. Ook als het regent. Ik vind regen niet erg.'
'Heeft er nooit iemand naar je geluisterd?'
'Niemand,' antwoordde hij. 'Nooit. Zij ook niet.' Daar bedoelde hij zijn moeder mee, vermoedde ik. 'Het kon haar niets schelen. Is me niet eens komen opzoeken toen ik werd weggehaald. Nooit. Ik weet niet eens of ze nog leeft. Als ik ooit een zoontje of een dochtertje krijg' - zijn stem werd overdreven sentimenteel - 'dan knuffel ik ze en verwen ze en laat ze nooit meer gaan.' Een askegel viel op zijn broek.
'En in de tehuizen?' vroeg ik. 'Luisterden ze daar niet naar je?'
'Daar? Laat me niet lachen, zeg. Soms voerde ik wat uit, dat kon ik niet helpen, want ik zat helemaal vol shit en dat moest eruit, en dan kreeg ik slaag en ik werd in m'n kamer opgesloten, en ook al huilde ik tranen met tuiten, ik mocht er niet uit.' Zijn ogen schoten weer vol. 'Niemand hoort je.'
'En je vrienden dan?' vroeg ik voorzichtig.
Hij haalde zijn schouders op, drukte zijn sigaret uit.
'Vriendinnen?'
Doll werd onrustig. Hij plukte aan de stof van zijn broek en zijn ogen schoten weg. 'Er is wel iemand,' zei hij. 'Ze vindt me aardig, dat heeft ze gezegd. Ik heb haar dingen verteld. Met haar praat ik dus.'
'Wat voor dingen?'
'Dingen die ik vind en zo, hè.'
'Gevoelens?'
'Gevoelens, ja. En andere dingen. Je weet wel.'
'Gevoelens voor vrouwen?'
Hij begon onverstaanbaar te mompelen.
'De gevoelens die je voor vrouwen hebt, Michael, word je daar zenuwachtig van?'
'Weet niet.'
'Hou je van vrouwen?'
Hij giechelde onderdrukt en zei: 'Natuurlijk wel. Ik ben heel normaal op dat gebied.'
'Ik bedoel, hou je van ze als mensen? Ben je ook bevriend met vrouwen?'
Hij schudde zijn hoofd, stak nog een sigaret op.
'Als je aan het vermoorde meisje denkt, wat voel je dan?'
'Die Lianne was van huis weggelopen. Dat snap ik best. Ik ben ook weggelopen, hè. Ik heb altijd gedacht dat m'n moeder me terug zou halen. Maar als ze nu ineens opdook, sla ik haar gezicht tot moes. Ik sla het tot moes met een van haar drankflessen, hè, tot er niets meer van over is. Dat is haar verdiende loon.'
'Dus je wou de politie helpen, omdat je wist dat je in de buurt was geweest?'
'Ja. Ik stel het me steeds voor. Ik kan er niet mee ophouden. Ik fantaseer erover.' Hij keek me even aan en wendde zijn hoofd weer af. 'Ik ga naar het kanaal terug en ik ga daar zitten en dan denk ik dat het misschien weer gebeurt. Dat zou toch kunnen?
Het kan weer gebeuren, precies op de plek waar ik zit.'
'Word je daar bang van?'
'Een beetje. Het...' Hij likte over zijn lippen. 'Een beetje nerveus en een beetje... tja...'
'Opgewonden?'
Hij stond op en begon in de kleine kamer rond te lopen. 'Geloof je me?'
'Wat moet ik geloven, Michael?'
'Geloof me,' zei hij nog een keer.
Ik wachtte even met antwoorden. 'Ik ben hier om naar je te luisteren. Michael. Om jouw kant van het verhaal te horen. Dat is mijn werk: luisteren naar wat mensen te vertellen hebben.'
'Kom je nog terug? Ik dacht dat je laaiend op me zou zijn, na... nou ja... wat er is gebeurd. Maar je behandelt me niet als iemand die niet deugt.'
'Natuurlijk niet.'
'En je bent mooi. Begrijp me niet verkeerd, ik wil je niet... nou ja... versieren. Je bent een dame. Ik vind je ogen mooi. Grijs. Net als het licht. Ik vind het fijn als ze naar me kijken.'
Furth zat somber op de trap. Ik struikelde bijna over hem.
'En, wat vond je?' vroeg hij, alsof ik net in het reptielenhuis in de dierentuin was geweest. We liepen naar buiten en stapten in de auto. Doll keek ons waarschijnlijk na door het raam. Hij zou me samen met Furth zien. Wat zou hij denken? Ik draaide het raampje open en liet de warme wind over mijn gezicht waaien. Een paar dikke regendruppels spetterden tegen de voorruit en de lucht werd donkerder.
'Zielig.'
'Is dat alles? Is dat je indruk van hem? Zielig? Dit is de man die je gezicht heeft verminkt. Weet je nog?'
Ik zuchtte. 'Oké. Zielig, triest, geen ontwikkeling, geen liefde, gestoord, vol zelfmedelijden, eigengereid, gemeen, eenzaam, beschadigd, bang.'
Furth grinnikte.
'En dat was nog maar het voorafje. Nu is het tijd voor het hoofdgerecht.'
6
Terug op het politiebureau plensde ik koud water over mijn gezicht en droogde het af met een dunne papieren handdoek uit de automaat, waarbij ik de laatste restjes lippenstift wegveegde. Ik borstelde mijn haar en bond het strakker vast, zonder losse pieken. Ik deed mijn oorbellen uit en stopte ze in het zijvak van mijn schoudertas. Ik had het gevoel alsof er iets zachts en bijna ijls over mijn gezicht dreef, als spinnenwebben of een paar sliertjes haar. De lucht was warm, broeierig en benauwd. Tweedehands. Ik ademde lucht in die andere mensen zojuist uit hun longen hadden gestoten. Ik zag een glimp van mezelf in de gevlekte spiegel. Ik zag er streng en bleek uit. En gewoontjes, maar gewoontjes was nu in orde.
Furth stond tussen alle verhuisdozen op me te wachten. Hij had een piepklein mobieltje tegen zijn oor gedrukt, dat half schuilging onder zijn glanzende haar, maar hij liet het in zijn borstzakje glijden zodra hij me zag.
'Die stomme telefoons werken niet meer,' zei hij. 'De helft van de computers is al weg. Geen stoel meer te bekennen in de helft van de kamers. Geen pleerol in de helft van de plees, godverdomme.' Toen hief hij zijn gebeeldhouwde kaak met een ruk omhoog: 'Naar boven,' zei hij.
Ik liep achter hem aan naar een vierkant kamertje met een raam dat klemde door de verf, waar in de ene hoek een dode ficus slap in zijn pot stond. In de andere hoek lag een kapotte stoel op zijn kant. Op de tafel midden in de kamer stonden een grote cassetterecorder en een doosje banden met kleine, keurige lettertjes op de etiketten. Furth ging zitten en ik nam tegenover hem plaats. Onze knieën raakten elkaar bijna onder de tafel en ik schoof een beetje achteruit en legde mijn handen op de houten armleuning van mijn stoel.
'Klaar?' vroeg hij, terwijl hij zijn hand optilde. 'We hebben doorgespoeld naar de passage die jou het meest zal interesseren.'
Ik knikte en hij drukte met zijn wijsvinger op 'play'.
Eerst herkende ik de stem niet. Om te beginnen was hij hoger. En het tempo was totaal anders, soms heel snel, zodat ik nauwelijks kon verstaan wat er gezegd werd, en dan opeens ging hij langzamer en werd elke lettergreep mompelend uitgesproken. Ik dacht al half dat er iets mis was met het apparaat, dat de batterijen leeg waren, maar de stekker zat in het stopcontact en toen ik me vooroverboog, zag ik de spoelen gelijkmatig draaien.
'Ik ga erheen, 's Nachts, als ik niet kan slapen, ga ik erheen, en ik kan vaak niet slapen, Dolly, want dan denk ik aan...'
Ik drukte op 'stop'.
'Dolly?'
Furth kuchte kort. 'Dat is de naam die Colette - agent Dawes - voor zichzelf heeft gekozen. Dolores, ofte wel Dolly. Begrijp je? Hij is Doll en zij is Dolly. Zo zijn ze met elkaar in gesprek geraakt. Goh, wat toevallig, zei ze stomverbaasd, knipperend met haar lange wimpers, ik heet ook Doll! Slim, hè?'
'Ik sta paf.'
Hij lachte. 'Je bent niet gauw tevreden, Kit Quinn. Wil je doorgaan?'
'Toe maar.'
'... de vrouwen. Je weet wel.'
'Ga door, Michael,' zei de vrouw. 'Ga door.'
'Ik ga naar de plaats van het misdrijf. Wanneer er niemand is en het stikdonker is en dan ga ik op de plek staan waar zij stond.'
'Ja?'
'Ja, Dolly. Is dit zo goed?'
'Dat weetje best.'
'Ik ga erheen en ik stel me voor... ik stel me voor dat het allemaal opnieuw gebeurt, net als toen. Het meisje loopt over het pad en ze is heel mooi, hè? Ze is jong, zeventien of zo, en ze heeft lang haar. Ik hou van lang haar. Net als jouw haar, Dolly, als je het los hebt. En ik stel me dan een tijdje voor dat ik achter haar aan loop, een paar passen achter haar. Ze weet dat ik er ben, hè, maar ze kijkt niet om. Ik zie dat zij het weet. Haar nek is helemaal stijf, hè, en ze gaat wat sneller lopen. Ze is bang. Ze is bang voor mij. Ik voel me lang en sterk. Je begrijpt me wel. Als een man. Met mij moet je uitkijken. Ze gaat nog sneller lopen en ik loop ook sneller. Ik kom dichterbij.'
Het was even stil, alleen maar stilte en ademhaling en een achtergrondruis. Agente Colette Dawes zei weer: 'Ga door.' Heel streng nu, alsof ze zijn lerares was.
'Ik kom dichterbij,' zei hij nog eens. Hij sprak nu heel traag. 'Ze draait zich om en terwijl ze dat doet, zie ik dat haar mond wijd openstaat en haar ogen zijn opengesperd, zodat ze net een vis lijkt, een van mijn vissen voordat ik ze teruggooi in het vieze water. Als een vis die in mijn macht is.'
Ik luisterde naar het gelach van Michael Doll. Een zenuwachtige, gorgelende lach. De vrouw lachte gelukkig niet mee.
Stilte. Furth en ik luisterden naar het geluid van de terugspoelende band. Ik keek naar de andere banden in de doos. Er waren er nog drie, gemerkt en gedateerd. Doll was weer aan het woord: 'Ben ik dan een slecht mens? Wat ik zonet zei, betekent dat dat ik slecht ben, Dolly?'
'Haatte je haar, Michael?'
'Haat ik haar?' vroeg hij op zeurderige toon. Ik moest onthouden dat hij de tijden door elkaar haalde. Ik wilde dat ik een notitieblokje voor me had waar ik pietepeuterige aantekeningetjes op maakte en me daarop concentreerde. 'Nee, ik haat haar niet. Ik hou natuurlijk van haar. Ik hou van haar. Hou van haar.'
Furth boog zich naar voren en zette de band uit. Daarna leunde hij weer achterover en deed zijn armen over elkaar.
'Nou?'
Ik schoof mijn stoel naar achteren en stond op. De kamer werd me te benauwd. Ik liep naar de andere muur en keek uit het raam. Uit de kapotte regenpijp kwam een dun straaltje water. Als ik mijn nek rekte, kon ik net een streepje deinende grijze lucht zien.
'Ik zou graag met agente Dawes willen praten.'
'Kom nou, Kit, doe me een lol. Maak er niet zo'n toestand van. We willen gewoon jouw professionele mening, gebaseerd op zijn achtergrond, de indruk die hij op jou maakt, zijn opgenomen bekentenis. Wat voor soort man Doll is naar jouw weloverwogen oordeel, bla bla, je kent dat wel. Je hebt hem gehoord. Hij heeft het gedaan. Hij heeft het meisje vermoord en nu wordt hij daar opgewonden van, hij trekt zich elke nacht af in dat smerige hok van hem, kijkt naar zijn vieze plaatjes en denkt eraan. Het is een viezerik, een moordenaar. Niet iemand die je bij je in de buurt wil hebben. Dat zal jij toch het beste weten. Jij weet waartoe hij in staat is. Schrijf nou maar een paar alinea's over de indruk die jij van hem hebt.'
'Eén gesprekje met Colette Dawes. Daarna schrijf ik je rapport. Oké?'
Hij fronste. Hij zuchtte diep. Hij stopte zijn handen in zijn zakken. 'Ik doe m'n best,' zei hij.
Een vrouw met een klembord en een stapel enveloppen in haar hand kwam de kamer in. Ik zag meteen waarom Doll haar vertrouwde. Ze had geelblond haar en een lief gezicht met zachte contouren dat geen scherpe randen scheen te hebben, en geen botten. Ze had een bleke huid met een permanente blos. En ze zag er erg jong uit. We gaven elkaar een hand.
'Heeft Furth verteld wie ik ben?'
'Niet precies,' zei ze. 'U bent arts of zoiets.'
'Ja. Furth wilde advies over Michael Doll. Ik heb het dossier gelezen. Ik heb stukjes band beluisterd.'
Ze tilde de stapel enveloppen op en drukte die met beide armen tegen haar borst, als een schild. 'Ja?'
'Ik wilde je even spreken.'
'Ja, dat zei inspecteur Furth al. Ik heb niet zo veel tijd. Ik ben archiefkasten aan het leeghalen.'
'Een kwartiertje. Niet langer. Zullen we een eindje lopen?'
Ze keek achterdochtig, maar legde de enveloppen op het bureau en mompelde iets wat ik niet verstond tegen de agent bij de balie. We liepen achter elkaar de trap af en gingen naar buiten. Het bureau in Stretton Green is gevestigd in een rustig achterafstraatje, maar na even lopen kwamen we op Stretton Green Road. Er is daar een reformwinkel met een paar tafeltjes, waar je overdag koffie kunt drinken, en we gingen in de hoek zitten. Ik liep naar de andere kant van de winkel en bestelde twee zwarte koffie bij een jonge vrouw die bij de kassa de krant zat te lezen.
'Tien,' zei ik, toen de vrouw de koffie had gebracht.
'Wat?' zei agente Dawes.
'Piercings,' zei ik. 'Drie in haar ene oor, vier in het andere, twee in haar neus en een door haar onderlip. En god weet waar nog meer.'
Ze nam een slokje koffie, maar gaf geen antwoord.
'Colette. Mag ik Colette zeggen?'
'Natuurlijk.'
'Nou, Colette, je hebt opmerkelijk veel uit Doll gekregen,' zei ik. Ze haalde even haar schouders op. 'Was het moeilijk?' Weer die schouders. 'Waar vonden de gesprekken plaats?'
'Verschillende plaatsen.'
'Dat gesprek waarin hij de moord in detail beschrijft.'
'Toen waren we in zijn flat.'
'Vond je hem aardig?'
Ze keek abrupt op en daarna wendde ze haar ogen af. Dieprode vlekken schenen door haar bleke huid. 'Natuurlijk niet.'
'Of had je sympathie voor hem?'
Ze schudde haar hoofd. 'Nee, nee, dokter...'
'Kit.'
'Kit. Kijk...' Ze was kwaad of maakte zichzelf kwaad. 'Heb je het sectierapport niet gezien?' ging ze verder.
'Nee, dat is niet mijn opdracht. Ik hou me alleen met Michael Doll bezig.'
'Je weet niet half hoe gevaarlijk hij is.'
'Dat weet ik heel goed.'
'Wat wil je dan? Wil je wachten tot er nog een moord wordt gepleegd en we hem misschien dan kunnen pakken? Of dat het volgende slachtoffer terugvecht en hem voor ons pakt, zit je daarop te wachten?'
Ik leunde achterover in mijn stoel. Ik gaf geen antwoord, dus ging ze verder.
'Dit is een knap stukje politiewerk. Furth en de rest hebben dagen en nachten doorgehaald om iedereen die in de buurt was te ondervragen. Furth kwam met het materiaal over Doll op de proppen. Heeft hij dat niet verteld?'
'Nee.'
'Ik heb met 'm aangepapt, heb 'm aan de praat gekregen. Dat was niet echt prettig. Dus ik begrijp niet waar je het over hebt.'
Ik nam een slokje koffie en liet expres nog wat over in de mok. Ik wilde niet dat ze al wegging. 'Ik wil gewoon alle informatie over Michael Doll hebben die er maar is. Oké?'
Ze knikte zo kort dat het bijna niet te zien was.
'Oké, Colette, wat was je van plan toen je eenmaal met hem had kennisgemaakt?'
'Ik wilde 'm gewoon aan het praten krijgen.'
'Over de moord.'
'Maar dat is moeilijk, hè? Kun je me vertellen hoe die gesprekken verliepen?'
Een lok haar was over haar voorhoofd gevallen en ze duwde hem omhoog. Hij raakte weer los, zodat ze moeite deed om hem vast te maken. 'Doll heeft niet bepaald veel vrienden. Ik denk dat hij snakte naar iemand met wie hij kon praten.'
'Of hij snakte naar een vriendin.'
'Dat is hetzelfde.'
'Ja,' zei ik. 'Hoe lang ken je hem nu al?'
'Niet zo lang. Een paar weken maar.'
'Ik begrijp dat er een stuk of vier gesprekken zijn opgenomen en dat het gesprek dat ik heb gehoord het laatste was. Klopt dat?'
'Dat klopt.'
'Hoe waren de eerste?'
'Hoe bedoel je?'
'Praatte hij toen ook al over de moord?'
'Nee.'
'Ben jij daarover begonnen?'
'Zo'n beetje.'
'Praatte hij er meteen al over?'
'Ik moest eerst zijn vertrouwen winnen.'
'Je bedoelt dat hij je moest vertrouwen voordat hij bekende dat hij iemand had vermoord?'
'Hij heeft toch niet bekend? Daarom ben jij erbij gehaald.'
Ik steunde met mijn ellebogen op tafel, waardoor mijn gezicht dichter bij Colette was. 'Weet je, ik heb ontzettend veel gesprekken gevoerd met mensen die afschuwelijke problemen hadden, die afschuwelijke dingen hadden gedaan, en het eerste obstakel is dat je hun het gevoel moet geven dat het in hun eigen belang is dat ze eerlijk tegen je zijn, dat ze je alles vertellen. Hoe heb jij dat gedaan?'
'Heb je een sigaret?' vroeg ze.
'Toevallig wel,' zei ik en ik haalde het pakje dat ik voor Doll had meegebracht uit mijn tas.
'Ik moedigde hem aan om vrijuit te praten,' zei ze. 'Ik zei dat ik zijn geheimen wilde weten.'
'Je zei dat je zijn geheimen wilde weten en toen vertelde hij jou dat hij een vrouw had vermoord?'
'Zo ging het niet. Ik praatte met hem over zijn fantasieën.'
'Dat was niet in de pub, neem ik aan. Die gesprekken vonden in zijn flat plaats.'
'Jij stuurde het gesprek in de richting van seks en geweld.'
Ze nam een trekje. 'Ik moedigde hem aan om te praten. Zoals je dat doet. Zoals jij dat doet.'
'Was het een soort voor wat hoort wat? Jij biedt hem fantasieën aan en nodigt hem uit om te reageren met zijn eigen fantasieën?'
'Ik heb geprobeerd hem aan het praten te krijgen. Ik moest hem laten zien dat ik niet geschokt zou zijn door de dingen die hij me zou vertellen.'
'Maar de eerste twee lange gesprekken die je met Doll voerde, leverden niets op?'
'Niet echt.'
'Furth en de rest luisterden natuurlijk de bandjes af?'
'Natuurlijk.'
'En die zeiden dat ze niets opleverden.'
'Ze léverden ook niets op.'
'Dus zeiden ze dat je het overnieuw moest doen en dan beter.'
'Niet precies.'
'En ze zeiden dat je beter je best moest doen.'
'Hoe bedoel je?'
'Ik stel me zo voor dat ze zoiets zeiden als: waarom zou Doll jou iets vertellen? Je moet hem een beetje meer aanmoedigen.'
'Ik weet niet waar je het over hebt. Ik heb hem gewoon aan het praten gekregen.'
'Absoluut. Wat ik gehoord heb was niet mis. Echt walgelijk. Het staat buiten kijf, Colette, dat je de derde keer een goeie slag hebt geslagen.'
'Ik deed gewoon m'n werk.'
'Je maakt kennis met een vreemde, gestoorde, zeer teruggetrokken man en bij de derde of vierde ontmoeting vertelt hij je een gruwelijke fantasie over het vermoorden van een vrouw. Je begrijpt wel waar ik heen wil, hè?'
'Ik deed m'n werk.'
Ik leunde naar voren, zodat we bijna neus aan neus zaten. 'Heb je seks gehad met Michael Doll?'
Ze maakte even een afwerend gebaar. 'Nee,' zei ze fluisterend. Toen luider: 'Nee.'
Ik bleef haar strak aankijken. 'Je droeg een microfoontje. Misschien was seks dan wat lastig. Misschien was het geen seks met een grote S.'
'Nee,' zei ze, terwijl ze haar hoofd schudde. Ze wreef in de hoek van haar rechteroog.
'Goed,' zei ik zachtjes. 'We gaan.'
We gingen zwijgend terug tot we de trap op liepen naar het bureau. Ik bleef staan en hield haar tegen.
'Colette,' zei ik.
Ze wendde haar ogen af.
'Wie heeft je trouwens voorbereid op deze opdracht? Wie heeft je geadviseerd?'
'Alleen Furth.'
'Juist,' zei ik. 'En hoe voel je je er nu over?'
'Hoe zou ik me moeten voelen?'
'In de war misschien?'
'Waarom zou ik? Dat is het probleem met mensen als jij. Jullie proberen iedereen een trauma aan te praten.'
'Ik probeerde met je mee te leven.'
'Ik hoef je medeleven niet.'
We gingen koeltjes uit elkaar en ik belde Furth meteen. Hij bleek opgewekt en vol vertrouwen te zijn. 'En?' zei hij.
'Ik moet alle bandjes horen,' zei ik.
7
Ik sliep onrustig en uiteindelijk werd ik laat wakker. Ik slokte wat koffie naar binnen terwijl ik rondrende om mezelf aan te kleden. Julie kwam haar kamer uit met alleen een oud colbertje van mij aan dat ze in de kast van de logeerkamer moest hebben gevonden, de kamer waar ik een halfslachtige poging had gedaan om er een werkkamer van te maken. Nu was het haar kamer. We moesten eens een stevig gesprek met elkaar hebben. Ze zag eruit als een wollig knaagdier dat uit zijn winterslaap is gehaald. Haar haar was één grote pluisbol, haar ogen waren spleetjes, alsof ze niet tegen het licht konden.
'Ik wist niet dat je zo vroeg opstond,' zei ze. 'Anders had ik ontbijt voor je gemaakt.'
'Het is tien over half negen,' zei ik. 'En ik heb haast.'
'Ik doe wel boodschappen,' zei ze.
'Doe geen moeite.'
'Het is geen moeite.'
Ik reed met een gevoel van dreigende onvermijdelijkheid terug naar het bureau, zo'n gevoel als toen ik vijftien was en mijn eerste serieuze examens moest doen. Ik zat kaarsrecht op de stoel en klemde mijn handen om het stuur. Alle spieren in mijn lichaam waren strak gespannen. Mijn ruggengraat was net een ijzeren staaf. Mijn nekspieren deden pijn. Mijn kaken klemden zich onwillekeurig op elkaar. Mijn hoofd bonsde, alsof iemand met zijn knokkels tegen mijn slapen trommelde. 'Idioot, idioot, idioot,' mompelde ik bij mezelf, terwijl ik vast stond voor een stoplicht dat op rood, op groen, op rood sprong zonder dat het verkeer in beweging kwam, omdat een dubbele vrachtwagen de weg versperde. Het regende gestaag. Een paar mensen holden voorbij onder paraplu's, opzij stappend voor de plassen en hondenpoep op de stoep. Grijs, verstopt, smerig Londen. Mijn rapport lag naast me op de passagiersplaats. Het besloeg ongeveer twee kantjes. Kort en bondig. De bandjes lagen in een plastic tas ernaast.
Bij het bureau reed ik achteruit een parkeerhaven in en hoorde het onheilspellende, krassende geluid van metaal op metaal. Het rare is dat als het jou overkomt, je het bijna voelt, alsof de carrosserie van de auto jouw huid is.
'Kut.'
De achterkant van mijn auto zat klem tegen de glanzende blauwe lak van een afgrijselijk duur uitziendebmw. Ik stapte uit in de stromende regen en onderzocht de lange, dunne kras die ik op de andere auto had gemaakt. Die van mij was er nog erger aan toe, er was een licht kapot en één paneel leek wel een verfrommelde krant. Ik duikelde een blocnootje uit mijn tas op en schreef een excuusbriefje, samen met mijn kenteken en telefoonnummer, vouwde het een paar keer op om het tegen de regen te beschermen en schoof het tussen de ruitenwissers van de bmw. Ik was vergeten een paraplu mee te nemen en ik was al doorweekt. Het water druppelde langs mijn nek. Ik pakte het rapport en stopte het in mijn tas.
Furth zat in de vergaderruimte op me te wachten. Hij was in het gezelschap van een vrouw met vroeggrijs haar en een zacht en vredig gezicht die ik ooit eens had ontmoet, een jonge bonenstaak van een agent en een gezette man met verwilderd haar rond een kale kruin, met sluwe, blauwe oogjes.
Furth zat aan tafel met een klembord voor zich, maar hij stond op toen ik binnenkwam en knikte me vriendelijk toe.
'Jou moeten we hebben,' zei hij. 'Gloeien je oortjes nog? Geef je jas maar even. Zo, je kent Jasmine wel, hè? Jasmine Drake. En dit is hoofdinspecteur Oban. Hij is mijn baas. Koffie? Thee? Niets?'
Ik keek de nieuwkomer nogal verschrikt aan. 'Let maar niet op mij,' zei hij. 'Ik ben hier maar toevallig.'
'Ik hoef geen thee,' zei ik, terwijl ik mezelf in een oranje plastic stoel installeerde en mijn rapport, in een witte envelop, voor me op tafel legde. 'Je vroeg of ik dit persoonlijk wilde overhandigen. Bij dezen dus.'
'Mooi,' zei hij, terwijl hij even naar Oban keek. Toen knipoogde hij naar mij. 'Ze ziet er lief uit, maar ze kan ook bijten.'
Ik schoof mijn vinger onder de dichtgeplakte flap en scheurde de envelop open. 'Wil je het hebben?'
'Voordat je begint, is het misschien leuk om te weten dat we Doll hebben aangehouden.'
'Wat?'
'Afgezien van jouw rapport ontwikkelt de zaak zich verder. Er zijn duikers in het kanaal op dit moment. Zijn eigen getuigenis plaatst hem in de buurt van het misdrijf, we hebben zijn verdachte gedrag voor en na de moord en dan natuurlijk zijn eigen bekentenis op de band. Het kabbelt allemaal lekker door. Alles volgens de letter van de wet, hoor. Natuurlijk krijgt hij een advocaat. John Coates. Hij is nu onderweg. Je kent hem vast wel.'
Ik had hem één keer ontmoet, toen ik met Francis op dit bureau was. Aardig, glimlachte veel. Je zou liever willen dat hij je bankzaken regelde dan dat hij je advocaat was. Ik keek naar Jasmine Drake, maar zij zat te droedelen in haar notitieblokje en keek niet op. Ik wierp een vluchtige blik op Oban en schrok een beetje toen ik zag dat hij zijn lichte ogen strak op mij gericht had.
Ik haalde het vel papier uit de envelop en legde het voor me op tafel.
'Is dat alles?' zei Furth.
'Kunt u het voor ons samenvatten, dokter Quinn?' De stem was van Oban.
'Laat hem vrij.'
De kamer viel stil. Ik hoorde mijn hart kloppen. Het was een regelmatig ritme. Ik was opgelucht dat ik het had gezegd, dat ik die stap had durven nemen.
'Wat?'
'Tenzij er ander bewijs is dat ik nog niet weet, zie ik hier geen zaak in. Voorlopig.'
Furth werd rood. Dat was het ergste. Het was de bedoeling dat ik aan zijn kant stond, en nu bleek dat ineens anders te zijn. 'Je weet niet wat je zegt,' zei hij, zonder me aan te kijken.
Ik haalde diep adem. 'Dan had je me niet om een rapport moeten vragen.'
'Ik heb het juist over dat stomme rapport,' zei Furth, plotseling met een nijdig lachje, alsof dit iets was wat je lachend kon af-doen. 'Je bent alleen gevraagd om Doll te beoordelen. Dat is alles. Een eenvoudige opdracht. Het is een engerd. Toch? Meer hoef je niet te zeggen. Anthony Michael Doll is een engerd.'
'Het is een gestoorde jongeman met gewelddadige en gruwelijke fantasieën.'
'Dus wat is dan...'
'Fantasieën. Er is verschil tussen fantasie en de werkelijke daad.'
'Hij heeft bekend en hij zal weer bekennen. Wacht maar af.'
'Nee. Hij heeft gefantaseerd tijdens seksueel contact met agente Dawes.' Ik keek om me heen. Daar hadden ze niet van terug. Het was stil. 'Wist je dat niet? Wist je niet dat ze, toen ze hem "aanmoedigde" - zoals zij het uitdrukte - om te praten, ze hem aftrok en hem haar liet betasten? Heb jij dat aangemoedigd, zonder dat met zo veel woorden te zeggen? Wat in ieders belang is, dat soort woorden? Was het materiaal dat ze binnenkreeg in eerste instantie niet goed genoeg? Nou ja, het maakt niet uit. Het is geen bekentenis, het is een pornografisch verhaal.'
'Luister, Kit.' Zijn gezicht was rood. 'Ik had je er nooit bij moeten halen. Dat was mijn fout. Ik had moeten beseffen dat je oordeel, na het ongeluk, misschien vertroebeld zou zijn. Je identificeert je namelijk met Micky Doll, vreemd genoeg bescherm je hem. Het is zoiets als dat mensen verliefd worden op hun ontvoerders.' Hij keek vluchtig naar Oban en toen keek hij weer naar mij, met een bezorgd gezicht. 'We dachten jou ermee te helpen, maar nu zie ik in dat dat verkeerd gedacht was. Het was allemaal veel te vroeg. Dus misschien moeten we je maar gewoon bedanken voor de moeite en je onkosten vergoeden.'
Ik zei het zo beminnelijk mogelijk: 'Je droeg Colette Dawes op om Michael Doll een bekentenis af te dwingen. Wist ze wel waar ze zich in begaf? Heeft ze zich laten meeslepen?'
'Hij is een moordenaar,' zei Furth, die zijn minachting niet onder stoelen of banken stopte. 'Dat weten we zeker en jij zou dat verdomme ook moeten weten. We moeten het alleen bewijzen voor een jury. Agente Dawes heeft goed werk verricht onder moeilijke omstandigheden.'
Ik keek hem recht aan. 'Had jij dit bedacht?'
Furth had duidelijk grote moeite om kalm te blijven. 'Daarbinnen zit een moordenaar,' zei hij. 'Dat is mijn mening. We hebben een zaak opgebouwd. We hebben een bekentenis. Als we de regels een beetje hebben omzeild, zou jij dat toch als eerste toejuichen, niet dan, Kit? Wij kiezen partij voor de vrouwen, voor dat meisje dat vermoord is en voor de anderen die zullen volgen.'
'Ik denk dat je me verkeerd hebt begrepen,' zei ik, en ik merkte dat mijn stem trilde. Van de zenuwen of van kwaadheid? 'Ik zeg niet dat Michael Doll deze vrouw niet vermoord kan hebben, maar je hebt geen bewijs. Ik zit hier als iemand die werkt met emotioneel verwarde mensen en gestoorde criminelen, ik ben geen advocaat, maar mijn vermoeden is dat die band absoluut onbruikbaar is in een rechtszaak. Sterker nog, ik denk dat als een rechter dit hoort, hij de hele zaak niet-ontvankelijk zal verklaren wegens regelrechte uitlokking.' Ik keek naar zijn aantrekkelijke gezicht. 'Als ik jou was, zou ik die band ergens heel diep wegstoppen en bidden dat Dolls advocaat er nooit iets over te horen krijgt. Maar goed, ik wil niets meer met de zaak te maken hebben.'
'Dat is het eerste verstandige woord dat ik je heb horen zeggen.'
Dat deed de deur dicht.
'Dit hele gedoe,' zei ik, terwijl ik bijna geen lucht meer kreeg, 'is godverdomme één groteske obsceniteit. En u' - dit was tegen Jasmine Drake gericht - 'u zou beter moeten weten. En dan bedoel ik niet alleen als politieagente. Maar als vrouw, verdomme. En dat geldt ook voor u.' Ik zei dit tegen hoofdinspecteur Oban, die een eindje van me vandaan zat met een lege uitdrukking op zijn grote, zachte, een beetje blozende gezicht. Ik keek woedend naar het rapport op tafel, dat in zo'n kalme, academische taal gesteld was.
Oban reageerde niet. Hij stond op en terwijl hij de deur opendeed, keek hij Furth met een sombere blik aan die me deed denken aan een stokoude, gerimpelde bloedhond.
'Laat hem vrij,' zei hij op een zachte, bijna nonchalante toon.
'Wie?'
'Micky Doll. Verder nog iets?' Niemand zei een woord. Nu keek hij naar mij. 'Stuur de rekening maar, dokter, of wat voor u gebruikelijk is. Dank u.' Maar het klonk niet erg dankbaar. Ik had zijn dag bedorven. Toen ging hij weg. Jasmine Drake liep achter hem aan en keek me even met toegeknepen ogen aan voordat ze de gang in verdween.
Ik bleef alleen achter met Furth, die zwijgend naar de muur zat te staren. Ik stond ook op. Het geluid van mijn stoel die over de vloer schraapte, deed hem uit zijn dromerij opschrikken. Het leek alsof hij verbaasd was om me nog aan te treffen. Hij begon te praten alsof hij nog droomde. 'Het is jouw schuld,' zei hij, 'als hij het weer doet. Hij heeft het met jou gedaan, hij heeft het met dat meisje gedaan en daarbuiten loopt iemand rond met wie hij het straks - waarschijnlijk, zullen we het op waarschijnlijk houden? - weer gaat doen.'
'Tot ziens, Furth,' zei ik, terwijl ik wegliep. 'Ik... eh... nou ja...'
'Hou de kranten maar goed bij!' riep hij me achterna, en hij moest schreeuwen om verstaanbaar te zijn. 'Deze week, volgende week, het komt er geheid in!'
8
Toen ik naar buiten liep, trilde ik van ingehouden emotie. Ik had zin om iets extreems en agressiefs te doen, zoals iets groots door een etalageruit te gooien of het land te verlaten, een nieuwe identiteit aan te nemen en nooit meer in Engeland terug te komen, mijn hele leven niet. Maar ik zou genoegen moeten nemen met naar huis te gaan, de deur op slot te doen en een week lang niet te voorschijn te komen.
Toen ik bij mijn auto kwam, stond de bmw er niet meer. Ik zou ongetwijfeld snel door een verzekeringsmaatschappij gebeld worden. 'Wij hebben bericht gekregen van onze cliënt.' Een kras over twee panelen. Hoeveel zou me dat gaan kosten?
Er heerste een weldadige, weergalmende leegte in mijn flat. Julie was er niet. Dit was een kostbare kans. Ik liet het bad vollopen, goot er wat badzout in met een absurd exotische naam, pakte een krant en een tijdschrift en liet me er als een walrus in glijden. Ik gooide de krant snel weg en las het tijdschrift: ik las over de vijf voordeligste weekendaanbiedingen in een landhuis voor minder dan honderd pond, ik leerde zeven manieren om je man in bed te shockeren en ik vulde een vragenlijst in met de titel 'Bent u huismus of fuifnummer?' Ik bleek een fuifnummer te zijn. Waarom ging ik dan zo zelden naar feestjes?
Na een tijdje gooide ik het tijdschrift ook op de grond en gleed langzaam het water in tot alleen mijn neus en mond boven het oppervlak uit kwamen. Ik hoorde de telefoon één keer overgaan en daarna de piep van het antwoordapparaat, maar het deed me niets. Ik fantaseerde dat ik in een tank dreef, in een zoutoplossing om optimaal te kunnen drijven, die dezelfde temperatuur had als je lichaam. Duisternis. Wat maakte het allemaal uit? Was je totaal los van alles of totaal in gedachten verzonken? Ik besefte dat een korte tijd extreem lang leek of juist andersom.
Ik voelde dat er een paar keer op de deur werd gebonsd en dat de deur met een klap dichtging. Julie. Het klonk alsof ze de deur had dichtgeschopt. Tijd om terug te keren in de wereld. Ik droogde me langzaam af, alsof ik het onvermijdelijke wilde uitstellen, en daarna wikkelde ik de handdoek om me heen en stapte uit bad.
'Fantastisch,' zei Julie. 'Overdag in bad. Dat is pas leven.'
'Het voelt een beetje stout,' gaf ik toe, maar tegelijkertijd irriteerde het me dat ik geplaagd werd omdat ik mezelf verwende door iemand die jaren over de wereld had rondgezworven.
'Je hoeft niet over het eten in te zitten,' zei ze opgewekt. 'Ik heb een paar kookboeken van je doorgelezen en ik heb boodschappen gedaan. Ben je er vanavond?'
'Ja, maar ik had eigenlijk niet...'
'Fantastisch. Ik zorg wel voor je. Het is een geheim, maar maak je niet dik: het is allemaal heel licht en razend gezond. O ja, er staat iemand op je antwoordapparaat, ene Rosa. Sorry, ik wist niet dat je er zou zijn en ik verwachtte een telefoontje. Ik weet niet zeker of ik het goeie knopje heb ingedrukt. Misschien heb ik de boodschap wel gewist.'
Dat klopte. Ik kleedde me snel aan, in eenvoudige kleren. Ik ging toch de deur niet uit. Ik koos een witte spijkerbroek en een lichtblauwe trui. Ik had zin om Rosa's boodschap te negeren. Die voorspelde niets goeds, voor zover ik kon bedenken. Maar ik telde tot tien en belde terug.
'We moeten elkaar spreken,' viel Rosa met de deur in huis.
'Waarvoor?'
'Het heeft met de politie te maken. Ik begrijp dat je mijn raad in de wind hebt geslagen. Dat verbaast me niets, maar ik had het toch graag willen weten.'
'O,' zei ik, terwijl de moed me in de schoenen zonk. 'Goed. Zal ik morgen komen?'
'Ik zou je vandaag al willen spreken. Vind je het goed als ik bij je langskom?'
'Hoezo? Ja, goed, bedoel ik.'
'Ik ben er over een uurtje,' zei Rosa en hing op.
Ik begon een lachwekkend ondoeltreffende poging te doen om de woonkamer op te ruimen met op de achtergrond de nogal alarmerende geluiden van Julies bezigheden in de keuken. Nauwelijks drie kwartier later werd er al op de deur geklopt.
Ik rende de trap af en deed de deur met een van tevoren gerepeteerde vrolijke begroeting open, die in de kiem werd gesmoord toen ik de stoep af keek. 'O,' was alles wat ik wist uit te brengen, en dat had ik ook al tegen Rosa door de telefoon gezegd, dacht ik.
'Ik ben niet alleen,' zei ze.
Ze was niet alleen. Achter haar stond hoofdinspecteur Oban. Achter hem stond een auto. Een bmw.
'Het spijt me van de auto,' zei ik. Meer kon ik niet verzinnen, maar terwijl ik het zei, besefte ik dat als je maar één ding kunt verzinnen, je het niet automatisch hoeft uit te spreken. Misschien is dat ene wat je kunt verzinnen wel het ergste wat je kunt zeggen. 'Het was helemaal mijn schuld. Ik zal het meteen vergoeden. Ik weet dat de hoofdregel bij botsingen is dat je nooit schuld moet bekennen, maar het was geheel mijn verantwoordelijkheid.'
Rosa keek niet-begrijpend en Oban glimlachte flauwtjes. 'Een parkeerprobleempje,' legde hij haar uit. Toen keek hij weer naar mij. 'Dus dat was jij? Er zat een briefje tussen de ruitenwissers, maar dat was verregend. Maak je geen zorgen, de schade zal behandeld worden als zijnde voorgevallen tijdens diensturen.'
'Wat ook zo is,' zei ik. 'In zekere zin.'
Ik wist zelfs niets doms meer te verzinnen, dus hield ik de deur open en deed een stap opzij om hen door te laten. Eerst had ik de paranoïde gedachte gehad dat ze vanwege de schade aan de auto waren gekomen, of omdat ik de plaats van het misdrijf had verlaten of zoiets. Maar dat was duidelijk niet aan de orde, dus wat was hier aan de hand? Was er een officiële klacht ingediend of zo? Ik liep achter hen aan de trap op. Toen we in de woonkamer waren, kwam Julie de keuken uit, die er nogal opmerkelijk uitzag in een gestreept slagersschort, mijn schort. Ze keek verbaasd. Ik stelde iedereen aan haar voor. Oban gaf Julie wat schutterig een hand.
'U bent... eh...' zei hij.
'Julie logeert hier een paar dagen,' onderbrak ik hem.
Wat bedoelde hij ? Toen keek ik naar Julie: lang, gebronsd, een soort Amazone. O god. Hij dacht waarschijnlijk dat we lesbisch waren of zo. Ik overwoog even om onze relatie toe te lichten, maar zag er eigenlijk het nut niet van in.
'Ik ben aan het koken,' zei Julie, wat vreselijk huiselijk klonk. 'Blijven jullie eten?'
'Dit is alleen maar werk,' zei ik haastig. Ik huiverde bij het idee dat Julie en ik als stel mensen zouden ontvangen.
'Bent u echt rechercheur?' vroeg Julie aan Oban.
'Jazeker.'
'Dat lijkt me fantastisch werk.'
'Meestal niet.' Oban keek naar Rosa, die een boek van een plank had gepakt en er met een frons in bladerde. 'Wilt u ons excuseren?' zei hij met doordachte beleefdheid tegen Julie.
'Wat? Ik?' zei Julie verbaasd. 'Ik ga weer naar de keuken.'
Ze holde weg. Toen ze weg was, schoof Rosa het boek terug en draaide zich naar me om.
'Ga toch zitten,' zei ik.
We gingen allemaal zitten, een beetje opgelaten, Rosa en ik naast elkaar op de bank, en Oban schoof de stoel bij, zodat hij tegenover me zat.
'Ik werd vanochtend gebeld door Dan Oban...' begon Rosa.
'Rosa,' onderbrak ik haar. 'Ik besef dat ik je had moeten...'
Ze hief haar hand op om me tot zwijgen te brengen. 'Wacht even,' zei ze. Ze zei tegen Oban: 'Ga je gang, Dan.' Ze kenden elkaar blijkbaar goed.
'Ik vind het allemaal erg vervelend,' begon ik weer, voordat hij iets kon zeggen. 'Ik was nogal van streek en ik was zo kwaad over dat uitlokken van de bekentenis, over dat hele idee, dat ik mezelf niet in de hand had. Maar het was onprofessioneel en...'
'Je had gelijk,' zei Oban.
Ik kon zijn gezichtsuitdrukking niet zien, omdat hij tijdens het praten vooroverleunde en in zijn ogen wreef. Hij was moe.
'Wat?'
'Het hele idee was rampzalig. Je had gelijk. Ik heb een paar juristen gesproken en zoals je al zei is het zeer waarschijnlijk dat de band totaal ongeldig is als bewijsstuk. Dat arme kind heeft Doll bij de neus genomen. Als het ware.' Hij gaf Rosa een schaapachtige glimlach, die hij vervolgens meteen onderdrukte toen ze hem fronsend aankeek.
'Zo,' zei ik, terwijl ik even mijn schouders ophaalde. 'Mooi.'
'Daarom ben ik niet hier. Ik heb dokter Deitch gebeld omdat ik je terug wil.'
'Terug?'
'Je hebt goed, verstandig werk geleverd. Ik wil dat je meewerkt aan het onderzoek.'
'Dat lijkt me geen goed idee.'
'Waarom niet?'
'Allerlei redenen. Om te beginnen: kun je je voorstellen dat ik weer met Furth ga samenwerken? Die ontplofte zowat.'
'Laat Furth maar aan mij over. Hij heeft niet meer de leiding over het onderzoek, trouwens. Die heb ik.'
'O,' zei ik. 'Maar dan vind ik nog steeds dat ik niets te bieden heb. Ik heb niet zo veel ervaring met dit soort zaken. Geen enkele, eigenlijk. Ik werk alleen maar met mensen zoals Doll. Ik heb geen ideeën.'
Oban stond op en liep met grote passen naar het raam. Toen draaide hij zich om. 'Dit is een eenvoudige zaak,' zei hij. 'Het gaat om de meest elementaire, gruwelijkste vorm van moord. Je zoekt een vrouw op een stil stukje, je vermoordt haar en je maakt je uit de voeten. De dader loopt nog ergens rond. We moeten gewoon een beetje geluk hebben. Een heel klein beetje maar en dan pakken we hem.'
'Waarom heb je Rosa gebeld?' vroeg ik argwanend. 'Waarom mij niet?'
'Omdat hij mijn mening wou weten,' zei Rosa.
'Of ik gek ben, bedoel je?' zei ik.
Rosa kon haar gezicht niet in de plooi houden. 'Ik zou daar niet op durven reageren,' zei ze. 'Hij wou weten of het redelijk was om jou te vragen.'
'En wat zei je toen?'
'Dat hij het aan jou moest vragen.'
'Vragen of het redelijk was om me te vragen, bedoel je?'
Ze haalde haar schouders op.
'Wat vind je ervan?' zei Oban.
'Ik zal erover nadenken,' zei ik mat.
'Mooi zo,' zei Oban. 'Ik wil je er graag bij hebben. Jij stelt de voorwaarden. Je hebt carte blanche. Je krijgt alles wat je nodig hebt.'
De deur zwaaide open en Julie kwam te voorschijn. Ze droeg een dienblad. Waar had ze dat in godsnaam opgeduikeld? Er stonden drie borden op.
'Voordat jullie gaan sputteren,' zei ze, 'dit is niet echt een maaltijd. Het is maar een hapje. U wilt toch wel een hapje, meneer de rechercheur?'
'Heel graag,' zei Oban, die gulzig naar het blad keek. 'Wat is het?'
'O, gewoon wat simpele dingetjes. Dit is ham met vijgen, dit is artisjoksalade en dit is een omeletje met courgettes. Ik haal de borden wel even.'
Ze kwam niet alleen met borden en vorken terug, maar ook met glazen en trok een fles rode wijn open. Een heel dure fles van Albie, die hij vergeten was op te halen, maar die hij zich in de toekomst nog wel zou herinneren. Dus Julie had toch nut. Ze schonk onze glazen rijkelijk vol. Zowel Oban als Rosa schepten alle drie de gerechten op.
'Heerlijk, Julie,' zei Rosa.
'Verrukkelijk,' zei Oban. 'Jullie hebben het prima voor elkaar, zo te zien. Hoe lang zijn jij en Kit al, nou ja, eh...'
'O, nog maar een paar weken,' zei Julie opgewekt.
Ik sloeg mijn glas in één keer achterover.
9
Toen ik de volgende dag naar Stretton Green ging voor een vergadering, werd ik allerhartelijkst door Oban begroet, wat me eerder het gevoel gaf dat ik zijn lievelingsnichtje was dan een professionele adviseur. Daarna ging hij me voor in het kantoor om me kennis te laten maken met het grotendeels nieuwe team dat zich bezighield met het onderzoek naar de kanaalmoord.
'Bedankt voor gisteravond,' zei hij. 'Verrukkelijk eten. Zeg...' Hij keek met een vragende uitdrukking op zijn gezicht achterom. 'Wanneer hebben jij en, eh, Julie elkaar ontmoet?'
'Och, jaren geleden. Ze was een vriendin van vrienden van me. Maar ik heb niet echt...'
'Leuk,' zei hij. 'Jullie zijn samen een goed, eh...'
'Hé,' zei ik haastig, 'ik denk dat ik maar beter...'
Ik stopte, omdat Oban me nu door de kantoortuin leidde, die er een beetje uitzag alsof er onlangs was ingebroken. Archiefkasten met alle laden open, dossiers verspreid op een tafel, kartonnen dozen halfvol smoezelige mokken.
'We zijn aan het verhuizen,' zei Oban, die een rol plakband wegschopte.
'Dacht ik al.'
'Een ramp is het. Ben jij wel eens verhuisd?'
'Ja. Vreselijk.'
Ik keek rond of ik Furth zag, maar tot mijn opluchting was hij er niet. Meteen daarop was ik geïrriteerd over mezelf. Waarom deed ik zo moeilijk? Ik had er toch niet om gevraagd? We bleven aan de andere kant van het kantoor staan, in een hoek. Oban wenkte verschillende mensen die gebogen over bureaus zaten, en telefoons werden weggezet, dossiers gesloten en een groepje rechercheurs, mannen en vrouwen, verzamelde zich om ons heen. Oban begon met zijn keel te schrapen.
'Dit is dokter Kit Quinn. Ze is verbonden aan de Welbeck-kliniek en de Market Hill inrichting voor geesteszieke criminelen.' Hij wendde zich tot mij. 'Ik zal je nu niet aan iedereen voorstellen. Waarschijnlijk kom je de meesten wel een keer tegen.'
'Hallo,' zei ik, terwijl ik naar het hele gezelschap probeerde te glimlachen. Op dat moment kwam Furth binnen. Hij bleef bij de deur staan, met zijn armen over elkaar.
'Dokter Quinn was de reden,' ging Oban verder, 'dat we Michael Doll hebben vrijgelaten.' Deze verklaring werd niet bepaald met gejuich ontvangen. Integendeel, achterin ging wat gemompel op en er werd wat geschuifeld. 'En als iemand daar problemen mee heeft, zou ik graag hebben dat hij of zij mij dat laat weten. Als deze zaak voor de rechtbank was gekomen, hadden we meteen naar huis kunnen gaan. Ik zal hier niet herhalen wat ik privé tegen Guy heb gezegd, maar laten we wat ouderwets veldwerk doen, oké? En geef dokter Quinn intussen wat ze nodig heeft.' Nog meer gemompel. Ik voelde dat niet iedereen er even blij mee was dat ik hun werd opgedrongen. 'Kit, wil je nog iets zeggen?'
Ik schrok even. Hier was ik niet op voorbereid. Ik keek naar de enigszins sombere gezichten die me aanstaarden. 'Nou,' zei ik. Ik vond het vreselijk om een zin te beginnen als ik bij god niet wist hoe die zou eindigen. 'Ik wil alleen maar zeggen dat ik niet hier ben om jullie te vertellen hoe je je werk moet doen. Het beste wat ik kan doen - misschien - is jullie helpen door jullie in een bepaalde richting te sturen, door suggesties te doen.'
'Het was Doll,' zei iemand. Ik zag niet wie.
'O ja?' zei ik, bij gebrek aan een scherper antwoord.
'Ja.'
Nu zag ik wie de spreker was. Een man achterin, in hemdsmouwen, lang, het postuur van een rugbyspeler.
Oban deed een stap naar voren. 'Kom dan met keiharde bewijzen, Gil,' zei hij.
'Stel dat u het verkeerd heeft? Stel dat Doll het wel heeft gedaan?'
'Hoor eens even, ik heb niet gezegd dat Doll onschuldig was. Ik heb gezegd dat er geen bewijs was. Wat ik nu wil doen is kijken naar wat jullie hebben en net doen alsof ik nog nooit van hem heb gehoord.' Iemand mompelde iets onverstaanbaars en een ander geeuwde luidruchtig.
'Dat was het dan,' zei Oban nors. 'De bijeenkomst is gesloten. Sorry, Kit,' zei hij, terwijl hij zijn rechercheurs met een misnoegde uitdrukking monsterde. 'Ik zou graag zeggen dat ze in wezen niet kwaad zijn, alleen is het niet waar. Maar ik weet zeker dat je voor jezelf kunt opkomen. Ik laat je nu met Guy alleen. Goed?'
'Prima.' Maar dat was het niet.
Oban liep weg en de anderen verspreidden zich, zonder de indruk te wekken dat ze het druk hadden. Ik keek naar Furth. 'Wil je thee?' vroeg hij met een omzichtig soort charme.
'Straks, dank je.'
'Heb je al wat ideeën?'
'Nee,' zei ik eerlijk. 'Geen enkel. Maar goed, in dit stadium zouden ideeën maar hinderlijk zijn. Ik wil een frisse kijk op het materiaal houden.'
Furth liet een zuinig glimlachje zien. 'Ik begrijp niet waarom we iemand met een frisse kijk moeten inhuren, als we Gil hebben. Maar zoals ik al zei, dit is gewoon een simpel zaakje.'
'Is dat zo?'
'Een weggelopen meisje dat dood bij een kanaal is gevonden.'
'Is dat simpel?'
Furth haalde zijn schouders op en keek om zich heen, bijna alsof hij bang was dat iemand ons zou afluisteren, terwijl hij bezig was een open deur in te trappen tegen zo'n bekakte zielknijper. 'Engerds kiezen hoeren en zwerfsters als slachtoffer, omdat die een makkelijke prooi zijn. Ze pakken ze bij een kanaal, omdat daar geen mens is. Geen passerend verkeer.'
'Ja, dat heb ik allemaal gelezen.'
'Ben je het daar niet mee eens?'
'Mag ik een suggestie doen?'
Furth kneep zijn lippen een beetje stijver op elkaar. Ik denk dat hij zin had om tegen me te zeggen dat ik moest opsodemieteren en nooit meer terugkomen, maar dat was niet toegestaan. 'Daar word je voor betaald,' zei hij.
'Soms is het veel te gemakkelijk om een etiket op iemand te plakken. Misschien helpt het als je Lianne niet alleen als een zwerfster beschouwt. Want dan vergeet je dat ze ook een individu was.'
'Ze was toch een zwerfster?'
'Weet ik,' zei ik. 'Maar misschien was ze ook nog iets anders.'
'Een hoer, bedoel je?' Hij lachte half, maar stopte toen hij mijn gezicht zag. Ik zag in een flits hoe hij als klein jongetje was geweest, getreiterd door andere jongens, totdat hij deze harde macho-act ontwikkelde.
'Nee, dat bedoel ik niet. Het was een jonge vrouw. Ze had een geschiedenis, een verleden, een familie, een naam.'
'Die we niet kennen.'
'Hoe oud was ze ongeveer?'
'Zestien, zeventien, misschien wat jonger, misschien wat ouder.'
'Weten we zeker dat ze Lianne heette?'
'Nee. We weten alleen dat ze zichzelf zo noemde. Ene Will Pavic, die een opvanghuis in de buurt heeft, heeft haar geïdentificeerd.'
'Maar vermoedelijk duurt het niet lang meer voordat jullie weten wie Lianne werkelijk was en waar ze vandaan kwam.'
'Waarom denk je dat?' Er lag een flauwe glimlach om zijn lippen.
'Iedereen staat ergens op een lijst, in een computer, in een archief, toch?'
'Weet je hoeveel kinderen er van huis weglopen?'
'Een heleboel, dat weet ik.'
'Tienduizenden.'
'Weet ik,'zei ik.
'Dat zijn degenen die officieel als vermist zijn opgegeven, maar die we niet kunnen vinden. Degene van wie iemand, ergens, wil dat we die zoeken. Maar hoe zit het met de anderen, zoals Lianne, waar niemand ene moer om geeft, die gewoon op een dag zijn weggegaan en nooit meer teruggekomen? Hoe moeten we die zoeken, als niemand ze als vermist heeft opgegeven? Het is verdomme net zoiets als de afdeling gevonden voorwerpen op een vliegveld. Ben je daar wel eens geweest? Ik wel, in Caïro - een gigantisch pakhuis met koffers, de meeste diep weggeborgen, die stof liggen te verzamelen en door ratten worden opgevreten. Het is al moeilijk genoeg om je eigen koffer te vinden als er een label op zit, maar als dat er niet op zit, vergeet het dan maar.'
'Lianne is geen stuk bagage.'
Hij staarde me aan. 'Dat zei ik niet, dat ze een stuk bagage was,' zei hij. 'Ik zei dat ze nét een stuk bagage was.'
'Wat ik bedoel is dat we haar als een meisje moeten beschouwen, en niet als een verloren voorwerp. Niet alleen maar als "de zwerfster".'
'En het kanaal? Mogen we dat nog zo noemen, of is het misschien een verkapte rivier, volgens jou?'
'Ik wilde alleen duidelijk maken dat het helpt om een frisse kijk op de zaken te hebben. Maar misschien is dat eerder een raad aan mezelf dan aan jou.'
'Goed,' zei hij, heel kalm. 'We wachten in spanning op je bijdrage. Waarmee kan ik je van dienst zijn?'
'Heeft Oban dat niet gezegd?' Ik deed erg mijn best om een autoritaire toon op te zetten en de indruk te wekken dat ik precies wist wat ik deed. 'Ik wil een rustige kamer en dan wil ik graag alle dossiers doornemen die je hebt.'
'Verder nog iets?' Dat laatste werd beleefd, maar grimmig gevraagd.
'Thee graag. Drupje melk. Geen suiker.'
Furth bracht me naar een kamertje zonder ramen, waar het rook alsof het vroeger gediend had als opslagplaats voor bijtende, verboden stoffen. Er stonden alleen een bureau en een plastic stoel. Binnen een paar minuten kwamen er agenten binnen met bundels dossiers onder hun arm. Het was helaas een armetierig geheel. Er was haast niets bekend over Liannes leven en ze hadden niet eens veel gegevens verzameld over haar dood. Ik begon te lezen. Ik zat een uur en drie kwartier in de kamer. Ik las over steekwonden, ik las enkele verklaringen, ik keek naar foto's van haar bleke lichaam op de plaats van het misdrijf, voorover, met haar gezicht in het stoppelige gras achter een paar struiken bij het kanaal en toen ik klaar was, dacht ik: is dit alles?
10
Ze zeiden op de radio dat het de natste zomer sinds 1736 was. Ik parkeerde in een plas en bleef even zitten, terwijl de regen als een kleine waterval langs de voorruit stroomde en van de motorkap spatte. Ik sloot mijn ogen en hoorde de regen in mijn hoofd razen. Ik ben nog steeds niet aan lijken gewend.
De patholoog wachtte op me. Alexandra Harris. Ik kende haar al. Ze zag er niet als een lijkschouwer uit, hoe een lijkschouwer er ook zou moeten uitzien - eerder als een ouder wordende actrice in een B-film uit de jaren dertig, voluptueus in haar witte jas, met zwart haar dat in pijpenkrullen langs haar roomkleurige ovale gezicht viel, en ze had een dromerige, passieve uitstraling. Of misschien was ze gewoon moe. Ze had donkere kringen onder haar ogen.
'Alexandra,' zei ik, en we schudden elkaar de hand. 'Fijn dat je even tijd voor me kon vrijmaken.'
'Graag gedaan. Dat is mijn werk. Guy zei dat je de dossiers al hebt doorgenomen.'
'Ja. Maar jij hebt de sectie toch niet gedaan?'
'Nee, dat was onze weledele heer, Brian Barrow dus. Sir Brian. Hij doceert vandaag. Wat zoek je precies?'
'Ik wil gewoon een indruk krijgen,' zei ik.
'Een indruk?' Ze keek me weifelend aan, alsof dit ineens niet zo'n goed idee was.
'Een gevoel over haar,' voegde ik er onbeholpen aan toe. 'Over Lianne.'
'Heb je al eens eerder een lijk bekeken? Daar valt niet veel aan te zien.'
'Of ik er een bekeken heb?' vroeg ik. 'Ik ben opgeleid tot arts. Ik had een halfjaar lang mijn eigen privé-lijk.'
'Sorry. Zal ik je er meteen heen brengen?'
'Doe maar.'
Mijn vingers gleden van het handvat van mijn aktetas. Ik wilde Lianne graag zien, haar goed bekijken, niet vluchtig door de afgrijselijke kleurenfoto's gaan, op zoek naar aanwijzingen. Ze had een kort, eenzaam leven gehad, en niemand miste haar nu ze dood was. Ik wilde haar aanraken, een tijdje bij haar lichaam staan. Ik denk niet dat Alexandra dat begreep, en eigenlijk begreep ik het zelf ook niet zo goed.
'Moet ik iets anders aan?' vroeg ik.
'Een baljurk of zo?' zei Alexandra grijnzend. 'Nee, we zijn hier allemaal heel informeel gekleed.'
'Sorry,' zei ik. 'Ik ben er nog niet aan gewend om het allemaal als een grap te beschouwen.'
'Moet ik als een begrafenisondernemer praten?'
'Ik wil Lianne zien,' zei ik vriendelijk.
De glimlach verdween van Alexandra's gezicht. Ze was nu niet meer zo vriendelijk. Ik liep achter haar aan door twee dubbele klapdeuren en hoorde het geklik van mijn hakken op het linoleum. We waren hier in een andere wereld, koud, stil en steriel. Een onderwereld, dacht ik. Onder mijn dunne zomerkleren had ik overal kippenvel. Ik hoorde mijn hart bonzen - wat vreemd, al die lichamen hier, maar alleen onze twee harten klopten.
Ik begreep wat Alexandra had bedoeld. Lianne zag eruit alsof elk spoortje bewijs dat zij in de chaotische, drukke wereld daarbuiten had geleefd van haar lichaam was geboend. Ze was door en door schoon. Niet schoon als wanneer je je handen wast. Schoon als wanneer je de gootsteen hebt geschuurd en je handen gerimpeld en rauw zijn. Haar hoofd was zichtbaar en het enige stukje van haar leven dat ik kon zien was het geplooide gaatje in een oorlel. Sir Brian Barrow had er een lastig karwei aan gehad. Hij had een incisie in haar hals gemaakt, even boven de rijtwond. Zijn eigen incisie was nu weer dichtgenaaid. De rijtwond was nog te zien, maar nu het bloed was weggewassen, leek het op opgevuld plastic. Ik had verschillende operaties bijgewoond en de sterke kattenvoer lucht van vlees en bloed was ik nooit kwijtgeraakt. Maar dit was anders. Alleen een bijtende, medicinale geur die in mijn neusgaten brandde.
Liannes gezicht was rond. De brug van haar neus was bespikkeld met sproeten. Haar mond was klein en kleurloos. Ik legde mijn vinger tegen haar wang, voelde het versteende vlees. De dood aan mijn vingertoppen, zo kil en hard dat ik even naar adem hapte. Ze had koperkleurig haar, lang, slordig, met een scheve scheiding in het midden. Toen ik me vooroverboog, zag ik dat de haarpunten gespleten waren. Haar groeit na je dood nog door, dat weet iedereen. Haar en nagels - maar toen ik een kant van het laken voorzichtig optilde en er een arm te voorschijn kwam, zag ik dat Liannes nagels heel kort afgebeten waren. Ze had heel kleine, plompe handen. Op een bepaalde manier was ik nog het meest geraakt door haar handen. Ze zagen er nog steeds zacht uit, alsof ze zich konden omkrullen en iets vasthouden. Ik raakte haar handpalm aan, ook steenkoud.
Ik haalde diep adem en trok het laken naar beneden, zodat alleen haar voeten nog bedekt waren. Ik nam het lichaam in me op; het leek alsof die aanblik mijn schedel in stroomde en zich daar vastzette. Weer was daar die lange incisie van Sir Brian, van haar hals tot haar rossige schaamhaar. Hij liep niet helemaal recht. Hij maakte een bochtje om haar navel, als een weg die om een oud monument heen loopt. De wond was netjes dichtgenaaid, een voorbeeldig lesje in de nuttige handwerken. Ik moest me richten op de belangrijke verwondingen. Haar keel was vakkundig doorgesneden, over de hele breedte, maar ze had ook kleine steekwonden in haar buik, haar schouders, haar dijen. Zeventien in totaal - ik raakte de eerste keer de tel kwijt en moest opnieuw beginnen. Haar hoge, smalle borsten waren ongeschonden, evenals haar geslachtsdelen. Uit het sectierapport wist ik dat er geen verwondingen binnen in de vagina of het perineum waren.
Ik deed een stap naar Lianne toe. In mijn gedachten probeerde ik haar steeds zo te noemen. Haar benen waren niet geschoren. Ze had dons op haar armen. Er zaten een paar diepe schrammen op haar linkerpols - waarschijnlijk van de braamstruiken bij het kanaal. Een litteken op haar linkerknie. Misschien was ze als kind een keer gevallen. Ik stelde me haar voor als een meisje met staartjes, met een fietsenrek, dat in de zomer, als het niet regent, in een tuin rondrent en denkt dat het leven een paradijs is. Dat is zo ontroerend van kinderen: ze zijn ervan overtuigd dat het leven geweldig wordt. Als je aan zesjarigen vraagt wat ze later willen worden als ze groot zijn, antwoorden ze: piloot, president, balletdanseres, popster, voetballer, miljonair. Wat had Lianne willen worden? vroeg ik me af. Wat voor dromen ze ook had gehad, die waren nu vervlogen. Daar lag ze, alleen was het Lianne natuurlijk niet, maar haar verkilde lichaam dat de verkeerde kleur had. Er was niemand anders in de ruimte. Geen zuchtje leven, behalve mijn eigen adem. Nooit eerder had ik zo'n sterk gevoel van afwezigheid ervaren.
Ik tilde het laken van haar voeten en zag dat de rode lak van de teennagels schilferde. Ik streek over het litteken op haar knie. Ik streelde weer over haar hand met de meelijwekkende afgekloven nagels. Ik tilde een lok koperkleurig haar op. Zelfs haar haar voelde dood aan. Elke cel, elke vezel in haar lichaam was er abrupt mee opgehouden. Ik voelde hoe het bloed in mijn aderen klopte, de lucht door mijn longen stroomde, de beelden door mijn hoofd vlogen, het haar op mijn klamme huid prikte.
Genoeg. Ik trok het laken omhoog, zorgde ervoor dat het Lianne helemaal bedekte, dat er geen haartje onderuit kwam. Ik wilde iets zeggen, wat dan ook, om de stilte te verbreken, maar ik kon niets bedenken, dus schraapte ik maar mijn keel. Meteen daarop kwam Alexandra de kamer binnen. Ze moest buiten hebben staan wachten.
'Klaar?'
Lianne lag in een lade en met enige moeite duwde Alexandra hem dicht, alsof het een reusachtige archiefkast was.
'Zeker niets te zien wat niet al in het rapport stond?' vroeg ze een beetje vinnig.
'Ik wilde de verwondingen zien,' zei ik.
Ik pakte mijn tas, mijn laptop en stommelde de deur uit, de stromende regen in. Ik hief mijn gezicht naar de lucht en liet de regen erover heen lopen, als tranen.
Ik ging naar mijn hokje op het politiebureau terug en nam Liannes dossier nog eens door, hoewel ik het inmiddels behoorlijk goed kende. Eerst las ik de spaarzame gegevens: jonge vrouw, Lianne geheten, geschatte leeftijd: zeventien, zou zich een maand of acht geleden in het gebied rond Kersey Town hebben opgehouden, logeerde korte tijd in een opvanghuis van een zekere William Pavic, voor de rest - volgens het aantal medezwervers die de politie had weten op te sporen - sliep ze in parken, op banken en in winkelportieken, of soms op de vloer van een fortuinlijker vriend of vriendin, die in een pension woonde. Dat was alles - niets over haar karakter, haar vrienden, haar seksuele verleden. Er werd niet vermeld of ze nog maagd was.
Ik pakte de plattegrond waar met een kruisje stond aangegeven waar haar lichaam was gevonden. Toen belde ik Furth. 'Ik wil graag de plek zien waar ze gevonden is,' zei ik. 'Vanmiddag misschien, na m'n werk in de kliniek? Uur of vijf, kan dat?'
'Ik stuur Gil met je mee,' antwoordde hij. Ik kon zijn glimlach bijna horen.
'Hier heeft Doll haar koudgemaakt,' zei hij, terwijl hij me van opzij aankeek. Hij deed een stap achteruit zodat ik het beter kon zien.
Liannes lichaam was op een vrij steile oever achter een dode boomstronk gevonden, waar een stokoude vlinderstruik uit de wal opschoot en fluitenkruid en brandnetels groeiden. Je kon aan de geplette en afgebroken stengels zien waar ze voorover had gelegen. Haar hoofd was pal in het groene woud van onkruid geduwd. Haar voeten, in witte pumps en vlotte roodgestreepte sokjes, hadden tegen een kapotte fles aan gelegen. Stukken plastic hingen aan de braamstruiken en dreven in het olieachtige, bruine water. Er lagen sigarettenpakjes en oude peuken, platgetrapt op het modderige jaagpad. Een plastic paardje lag vlak voor Liannes schuilplaats: waarschijnlijk had een klein kind het daar laten vallen. Vlak erachter zag ik een fietswiel, roestig en verbogen.
'En een jongeman heeft haar gevonden?'
'Klopt. Darryl nog iets.'
'Pearce.'
'Ja, een jogger. Z'n verdiende loon. Heb je zijn verklaring gelezen? Hij vond haar toen ze nog leefde. Min of meer. Hij rende hier langs en toen hoorde hij haar roepen.'
'Maar ze was dood toen hij haar vond.'
'Eikel. Darryl, bedoel ik, niet jou. Hij is hier tien minuten blijven lummelen, zei hij, omdat hij niet wist wat hij moest doen. Ik denk eerder dat hij in z'n broek scheet van angst. Toen raapte hij z'n moed bij elkaar en belde ons en toen we hier kwamen, was ze dood. Als hij meteen naar haar toe was gegaan, had ze hem kunnen vertellen wie de dader was. Had ons een onderzoek bespaard.'
'Was hij geen verdachte?'
'Natuurlijk wel. Maar hij had het lichaam met geen vinger aangeraakt. Het leek wel alsof dat kind besproeid was met bloed. De moordenaar moet er ook ónder hebben gezeten. We hebben sporenonderzoek gedaan op Darryl, vezeltests, de hele mikmak. Leverde geen fluit op.'
'En dan had je die vrouw nog, Mary Gould,' zei ik, half tegen mezelf.
'Ja, dat ouwe mens met brood voor de eendjes. Ze kwam van de andere kant van de struiken, uit de richting van de flats. Toen ze het lijk zag, heeft ze meteen rechtsomkeert gemaakt. Ze belde pas de volgende dag. Haar medaille houden we nog even vast.'
Ik staarde weer naar de plek.
'En toen meldde Doll zich een paar dagen later met het verhaal dat hij in de buurt had zitten loeren,' zei Gil. 'Al gebruikte hij een ander woord.'
Ik fronste en weer wierp hij me zijn brutale grijns toe en floot tussen zijn tanden.
Ik probeerde me het tafereel voor te stellen. Toen ze gevonden werd, had ze een superkort, rood stretchrokje aan, dat over haar billen was getrokken. Ze had haar slipje nog aan. Ze droeg een paarse katoenen blouse zonder beha eronder. Ze had die kleren aan toen ze doodging en die waren daarna niet verwijderd. De steekwonden waren door de blouse heen aangebracht. Om haar linkerpols droeg ze zo'n digitaal horloge dat je gratis bij pompstations krijgt, en om haar nek had ze een goedkoop verguld medaillon in de vorm van een gebroken hart. Er stonden krullerige, roze letters op: 'Liefste...' Droeg iemand ergens de andere helft van dat hart met de inscriptie: '...vriendin'?
Ik belde Poppy, mijn beste vriendin. Ik had behoefte weer eens een warme stem te horen.
'Kit! Hoe was het, die eerste week weer werken?' Op de achtergrond hoorde ik kinderen krijsen en gillen. Poppy roerde ergens in, het geklik van een lepel.
Nog maar een week, dacht ik. Vier dagen. 'Vreemd,' antwoordde ik. 'Heel vreemd.'
'Ik had je al eerder gebeld. Er nam een vrouw op, die ik niet ken.'
'Julie. Heb je die nooit ontmoet, jaren geleden? Misschien was dat voor jouw tijd. Ze is weggeweest.'
'Heeft ze m'n boodschap niet doorgegeven?' Nee, dat had ze niet. 'Wie is ze dan? Wacht even: Megan! Amy! Jullie moeten je warme melk met honing opdrinken! Sorry. Die Julie...'
'Ze is het land uit geweest, heeft de hele wereld rondgereisd. Ze logeert bij me. Een tijdje.'
'O. Vind je dat vervelend?'
'Nog niet, niet echt.'
'Maar gaat het wel goed met je? Och Jezus, maak dat even schoon. Nu meteen! Pak een doekje of zo, het loopt overal heen!'
'Moet je ophangen?'
'Denk van wel. Ik bel je terug.'
De vorige dag had ik eten gehaald, waaronder een zak verse pasta, een pot rode paprika's in pikante saus en een paar zakken voorgewassen sla. Maar het was verdwenen. Evenals het stuk citroen-en-gemberkwarktaart. De ijskast was nagenoeg leeg op een paar pakken melk na, een stukje roomkaas en - ik tilde het op om te zien of het echt waar was - een zwart slipje, waar het prijsje nog aan hing.
Ik klopte op deur van Julies kamer. Geen reactie. Ik duwde hem open. Overal slingerden kleren, waaronder een paar van mij. Er lagen potjes crème en verschillende lippenstiften op de ladekast, waar ze een spiegel uit de badkamer op had gezet. Mijn sloffen stonden bij het onopgemaakte bed.
Ik had geen zin meer om boodschappen te doen. Ik was te moe. Dus maakte ik wat geroosterd brood met jam en een kop chocolademelk. Ik pakte mijn sloffen terug en deed mijn ochtendjas aan. Daarna pakte ik mijn schetsboekje. Ik ging aan tafel zitten en terwijl ik kleine slokjes schuimende warme chocolade nam, probeerde ik Lianne te tekenen - maar niet haar gezicht. Haar kleine meisjeshanden, met de afgekloven nagels. Handen zijn lastig, nog moeilijker dan voeten of gezichten. Het is bijna niet te doen om de juiste proporties te krijgen. Vingers zijn bol als bananen, de duim staat in een onmogelijke hoek gedraaid.
Ik kreeg het niet goed, en na verscheidene pogingen gaf ik het op. Dat zwarte slipje in mijn ijskast, de regen die tegen het raam striemde en het nerveuze gevoel dat ik iets over het hoofd zag, zaten me een beetje dwars.
11
Als je het druk hebt, giert de adrenaline vanzelf door je lijf. Die ochtend bleef ik niet in bed liggen tot ik Julie hoorde weggaan, maar ik ging snel onder de douche en waste mijn haar. Ik nam niet de moeite het te laten drogen, maar wreef het stevig met een handdoek en stak het op in een wrong. Ik dronk koffie terwijl ik een jurk en sandalen aantrok. Toen stopte ik mijn autosleutels en een appel in mijn tas en wist langs Julie de deur uit te glippen. Ze zat aan de keukentafel met een mok thee en keek zo slaperig als een kat in een straal zonlicht. Ik reed meteen naar de Welbeckkliniek en parkeerde mijn auto op de gebruikelijke plek, onder de acacia. Het was een mistige, vochtige morgen. Er was nog niemand aanwezig, op een schoonmaker na, die met een stofzuiger achteruit door de hal liep.
Ik trok de deur van mijn kamer achter me dicht en schoof de ramen open, die over het kleine stukje met tuinen aan de achterkant uitkeken. Er lag niets in mijn bakje met uitgaande post, maar een kleine berg in het bakje met binnengekomen post. Patiënten die ik moest bezoeken, verwijzingen die ik moest regelen, brieven die ik moest beantwoorden, formulieren die ik moest invullen, vaktijdschriften die ik moest lezen, uitnodigingen die ik moest afslaan. Mijn antwoordapparaat meldde dat ik negenentwintig boodschappen had. Ik zette mijn computer aan en daar wachtten nog eens een tiental e-mails. Ik had ergens gelezen dat drukke zakenlieden wel tweehonderd e-mails per dag krijgen. Wat oneerlijk. Konden die niet verdeeld worden onder al die mensen die eenzaam op een kamertje zaten en nooit eens post kregen?
Om een uur of negen was de stapel papierwerk geslonken en had ik uitnodigingen voor congressen in drie verschillende landen afgeslagen. Ik had verzoeken om patiëntenbezoek in ja, nee en weet-niet stapeltjes gesorteerd. Ik had mijn agenda volgezet met prettige blokjes vrije tijd. Om mijn stoel lagen overal propjes papier. Ik hoorde hoe de kliniek op gang kwam: rinkelende telefoons in andere kamers, dichtklappende deuren, geroezemoes in de gang. Ik liep naar de koffieautomaat op de begane grond en holde terug naar mijn kamer, terwijl de koffie tegen mijn vingers aan klotste.
Toen haalde ik de aantekeningen te voorschijn die ik over Lianne had gemaakt. Ik staarde naar de zinnen die ik haastig had opgeschreven tot ze vervaagden en een soort hiëroglyfen werden. Ik had maar één naam die enige opheldering zou kunnen verschaffen: van de man die het opvanghuis beheerde, waar ze soms sliep of een warm bad, een warme maaltijd en schone kleren kreeg. Will Pavic, zo heette hij. In een opwelling pakte ik de telefoon en draaide zijn nummer.
'Ja.' De stem was kortaf en ongeduldig.
'Mag ik Will Pavic spreken, alstublieft?'
'Ja.'
Het was even stil.
'Spreek ik met Will Pavic?'
'Ja.' Nijdiger deze keer.
'Goedemorgen, ik ben dokter Quinn. Ik assisteer bij het politieonderzoek...'
'Sorry, ik spreek niet met de politie. Dat zult u wel begrijpen, gezien de omstandigheden.' En de verbinding werd verbroken.
'Hufter,' mompelde ik.
Ik pakte de appel uit mijn tas en at hem langzaam op, alles behalve het steeltje. Toen belde ik mijn eigen nummer.
'Hallo!' Julie klonk veel levendiger dan toen ik haar het laatst zag.
'Met mij, Kit. Er zit me de hele ochtend al iets dwars. Waarom ligt er een slipje in mijn ijskast?'
'Oeps.' Ze barstte in lachen uit. 'Ik las in een tijdschrift dat het bij erg warm weer heel lekker is om een gekoeld slipje aan te trekken. Dat is alles.'
'Maar zo warm is het niet.'
'Daarom ligt het er nog. Voor het geval dat.'
Dat was dus opgelost. Ik belde Pavic nog een keer.
'Ja.' Dezelfde stem, dezelfde toon.
'Meneer Pavic, met Kit Quinn, en luister alstublieft eerst naar wat ik te zeggen heb voordat u de hoorn er weer opgooit.'
'Mevrouw Quinn...'
'Dokter.'
'Dokter Quinn dan.' Hij slaagde erin om die aanspreektitel als een scheldwoord te laten klinken. 'Ik heb het erg druk.'
'Zoals ik zei - of probeerde te zeggen - assisteer ik bij het politieonderzoek naar de dood van Lianne.' Het was even stil. 'Lianne, die bij het kanaal is gevonden?'
'Ik weet wie u bedoelt. Maar ik weet niet wat voor hulp u van mij verwacht.'
'Ik wil praten met mensen die haar hebben gekend. Die weten hoe haar leven in elkaar stak, wie haar vrienden waren, wat haar bezighield, of ze het soort persoon was dat...'
'Geen sprake van. Ik sta niet toe dat de jongeren hier door jullie worden lastiggevallen. Ze hebben al genoeg problemen.'
Ik haalde diep adem. 'En hoe zit het met u, meneer Pavic?'
'Hoe bedoelt u?'
'Kan ik met u over haar praten?'
'Ik heb niets te zeggen. Ik kende Lianne nauwelijks.'
'U kende haar goed genoeg om haar lichaam te identificeren.'
'Ik wist wel hoe ze eruitzag, ja.' Zijn stem klonk bars. Ik stelde me een stugge, grijze man voor met een messcherp gezicht en priemende ogen. 'Maar dat is niet het gesprek dat u voor ogen had, denk ik? U wil weten wat haar bezielde, toch?' Zijn stem droop van het sarcasme.
Ik zou niet driftig worden. Hoe bozer hij werd, hoe kalmer ik was. 'Het duurt niet lang.'
Ik hoorde een pen snel op een blad tikken. 'Prima, wat wilt u weten?'
'Kan ik langskomen om met u te praten?' Het was uitgesloten dat hij daar zelf mee zou komen.
'Ik heb over een uurtje een vergadering en daarna...'
'Ik ben over een kwartier bij u,' zei ik. 'Erg vriendelijk van u, meneer Pavic, dat waardeer ik zeer.' Nu was het mijn beurt om op te hangen. Ik graaide mijn tas en jasje bijeen en rende mijn kamer uit voordat hij de kans kreeg me terug te bellen.
Het Tyndale opvanghuis was een groot, onaantrekkelijk, vooroorlogs gebouw met ijzeren ramen, vastgeklemd tussen een armoedige pub en wat ongeveer de lelijkste laagbouwflats van Londen moesten zijn - vuilgrijze B-2-blokken en akelig kleine raampjes, waarvan er sommige gebroken waren. Een muurschildering in felle kleuren schoot aan de ene kant omhoog, bloemen en ranken die naar het dak kronkelden. Het had wel iets van Sjaak en de bonenstaak. Een andere kunstenaar had 'Rot op' over het ontwerp gekrabbeld, ongeveer anderhalve meter van de grond. Aan de andere kant van de straat stond een aantal uitgewoonde huizen met dichtgetimmerde ramen en deuren, waarvan de voortuintjes overwoekerd waren met onkruid. Twee tienerjongens met geschoren koppen trapten tegen een rafelige tennisbal, maar ze hielden op toen ik naar de deur liep en staarden me achterdochtig aan.
'Hallo?'
Ik kon niet zien of degene die opendeed een van de bewoners was of een medewerker. Ze had paars haar, verscheidene piercings in haar wenkbrauwen en haar neus, een lieve glimlach. Ze had gigantische, ruige sloffen aan. Achter haar zag ik een brede hal waar gangen op uitkwamen en ik hoorde van boven het hardnekkige gebonk van rapmuziek en iemand die iets schreeuwde.
'Ik ben dokter Quinn. Ik heb een afspraak met Will Pavic.'
'Afspraak?' schreeuwde iemand, die ik niet kon zien. 'Laat maar binnen.'
De vrouw ging opzij. De hal was lichtgeel geschilderd. In de hoek stond een spichtige boom in een pot, tegen de ene muur een tafel bezaaid met folders, bij de trap een oude zitbank, waar een rode kater op lag te slapen. Ik begreep meteen dat het met opzet zó was ingericht dat iemand die de stap over de drempel had durven te zetten, niet meteen werd afgeschrikt.
Will Pavic was in een kleine kamer aan de overkant, met de deur open. Hij zat aan een bureau en staarde me boven zijn computer recht aan. Hij moest in de veertig zijn, zijn haar was ongeveer even kort als zijn zwarte stoppelbaard en hij had dikke, zwarte wenkbrauwen. In zijn lichte kantoor leek hij monochroom, zwart, grijs en gemêleerd, alsof hij uit graniet was gehouwen. Hij keek kwaad. Hij stond op toen ik door de hal naar hem toe liep, maar kwam niet achter het rommelige fort van zijn bureau vandaan.
'Hallo,' zei ik.
Hij drukte me kort, maar stevig de hand. 'Ga zitten,' zei hij, knikkend naar een rechte stoel in de hoek. 'Leg de papieren maar op de grond.'
Ik schraapte mijn keel. Ik wierp hem een nerveus glimlachje toe, maar Pavic glimlachte niet terug. Achter hem hing elke centimeter van de muur volgeplakt met gele plakbriefjes. Het drong plotseling tot me door dat ik niet goed had nagedacht over wat ik hem zou vragen.
'Het spijt me,' zei ik. 'Ik begrijp het niet helemaal. Is dit een kindertehuis?'
'Nee,' zei hij.
'Wat is het dan? Een opvangcentrum van de gemeente?'
'De gemeente heeft er niets mee te maken, de overheid heeft er niets mee te maken, en de hulpinstanties ook niet.'
'Waar gaat dit dan van uit?'
'Van mij.'
'Ja, maar wie is uw opdrachtgever?'
Hij haalde zijn schouders op.
'Maar hoe gaat het hier dan?' vroeg ik.
'Eenvoudig,' zei hij. 'Dit is een huis waar dakloze jongeren korte tijd kunnen verblijven. We geven ze hulp, doen een paar telefoontjes, wat dan ook, en sturen ze weer weg.'
'Heeft u Lianne ook weggestuurd?' Op die vraag verstrakte zijn gezicht. 'Luister, ik weet helemaal niets,' zei ik, terwijl ik tegen hem glimlachte. Geen enkele reactie, als een computer die is uitgezet. 'Ik wil zoveel mogelijk te weten komen over Lianne, niet waar ze was rond de tijd van haar dood, wie haar het laatst heeft gezien, dat soort dingen. Dat is het werk van de politie. Maar meer wat voor meisje ze was, begrijpt u?'
Zijn telefoon ging, maar werd overgenomen door het antwoordapparaat.
'Zo goed kende ik haar niet,' zei Pavic.
'Hoe lang heeft ze hier gewoond?'
'Ze heeft hier niet gewoond. Ze was er af en toe. Ze kende mensen.'
'Dat klinkt niet logisch. Als u zo weinig contact met haar had, waarom moest u het lichaam dan identificeren? Hoe kwam de politie bij u terecht?'
'De politie kwam bij mij terecht omdat ze haar gezicht op een poster hebben gezet en toen heeft een bezorgde burger anoniem opgebeld en gezegd dat ze vaak in Tyndale zat. En de reden dat ik haar heb geïdentificeerd is dat ik kennelijk de enige respectabele persoon was die ze konden vinden, die haar enigszins had gekend. Maar we zijn hier dan ook in Kersey Town, een buurt waar u niet vandaan komt.'
'U weet niet waar ik vandaan kom.'
'Ik kan het wel raden,' zei hij, eindelijk met een flauw glimlachje.
'Ik wil gewoon weten wat voor iemand ze was, meneer Pavic. Weet u bijvoorbeeld iets van haar achtergrond? Of haar vrienden?'
Hij keek nu ongemakkelijk en geïrriteerd, alsof ik te opdringerig was.
'U snapt het niet,' zei hij. 'Ik wil helemaal niets weten van die kinderen. Ik doe me niet voor als hun vriend. Ik probeer een beetje praktische hulp te bieden en meestal faal ik daarin. Dat is alles. Kinderen lopen niet zomaar van huis weg, dokter Quinn. Denkt u soms dat ze dat voor hun lol doen? Lianne had waarschijnlijk heel goede redenen om weg te lopen.'
'Denkt u dat ze misbruikt is?' vroeg ik. Hij gaf geen antwoord, zodat ik het gevoel kreeg dat ik een impertinente vraag had gesteld.
'Ze was eenzaam,' zei hij plotseling. 'Een eenzaam, hunkerend, bang, kwaad meisje. Iemand als u zou zeggen dat ze liefde zocht. Is het zo genoeg?'
'Dus u wilt niet helpen?' zei ik.
Hij leunde over het bureau, zijn gezicht stond hard.
'Maar mijn hulp heeft al niets uitgehaald,' zei hij. 'Voor de zoveelste keer.'
'Ik...'
'Ik moet nu weg. Ik heb een vergadering.'
'Mag ik met u meelopen naar de metro?'
'Ik ben met de auto.'
'Kunt u me dan ergens bij een station afzetten? Ik heb nog een paar vragen. Welke kant gaat u op?'
'Blackfriars Bridge.'
'Precies langs mijn huis,' zei ik, terwijl ik gemakshalve vergat dat mijn auto bij de Welbeckkliniek stond.
Hij zuchtte demonstratief.